Kroegen, herbergen en jeneverhuizen
Kroegen, herbergen en jeneverhuizen in Vlaanderen tijdens het Oostenrijks bewind
KROEGEN
In de 18e eeuw speelden kroegen een belangrijke rol in het sociale leven. Deze gelegenheden waren ontmoetingsplaatsen waar mensen samenkwamen om te drinken, te praten en soms ook om zaken te doen. Kroegen waren vaak drukbezochte plekken waar mensen van verschillende achtergronden elkaar ontmoetten.
De sfeer in kroegen varieerde van chique etablissementen tot eenvoudige herbergen. In deze periode waren kroegen vaak ook het toneel van politieke discussies en zelfs opstootjes. De drank die werd geserveerd was meestal bier en sterke drank, en het drinken van alcohol was destijds veel gebruikelijker dan nu.
Kroegen in de 18e eeuw waren vaak ook plaatsen waar nieuws werd uitgewisseld, roddels werden verspreid en verhalen werden verteld. Veel kroegen boden ook onderdak aan reizigers en handelaren, die daar konden overnachten en hun waar verhandelen.
Het concept van de kroeg als sociale ontmoetingsplaats is door de eeuwen heen blijven bestaan en heeft nog steeds invloed op onze samenleving. In de 18e eeuw waren kroegen dus niet alleen plekken waar mensen dronken, maar ook belangrijke centra van sociale interactie en gemeenschapsvorming.
Toestand in Gent
Hoewel Gent doorheen de eeuwen altijd streefde naar onafhankelijkheid, beleefde ze een van haar meest welvarende periodes onder Oostenrijks bewind. Dat liet uiteraard zijn sporen na.
De Nederlanden vallen na de Vrede van Utrecht in 1713 onder Oostenrijks bewind gedurende bijna de hele 18de eeuw. Het is een periode van economische heropleving. Er was ook geen honger meer, de aardappelteelt was de redding.
Deze periode betekende voor de nijverheid het prille begin van de industriële revolutie. Onder keizerin Theresia wordt in Gent het kanaal Brugge – Gent uitgegraven. Gent wordt tijdens de Oostenrijkse periode de belangrijkste linnenhaven van de zuidelijke Nederlanden.
Textielbaronnen en industriële adel bouwden hun dure woningen in verschillende stijlen.
Waar hoogconjunctuur heerst komen er ook problemen. In 1779 vonden verschillende stadsbesturen in het graafschap Vlaanderen het welletjes. Vanaf de jaren 1770 waren stedelijke overheden, een Verlichte sociale politiek gaan voeren. Een sociale politiek waarbij arbeid de slogan was. Als iedereen hard en gedisciplineerd zou werken, zou dat niet alleen armoede de wereld uit helpen, maar ook alle andere problemen oplossen.
Ze zagen hun plannen om iedereen aan het werk te zetten echter gedwarsboomd door een alomtegenwoordig instituut: het dranklokaal. Met name de herberg op het platteland baarde de bestuurders zorgen.
De talrijke herbergen die de Vlaamse dorpen rijk waren, dat waren plaatsen waar goede burgers 'verleyd worden tot hun absolut verlies, ende hun overgeven tot alle ongeregeltheden ende dronkenschappen.' Er werden zowaar 'menigvuldige gevegten ende ook doodslaegen voorsaekt.' De mensen werden er aangelokt met wedstrijden en spelen, zodanig 'dat zy de Herbergen ende saete huysen niet en konnen verlaeten, maer hun aldaer ophouden, sommige by heele nagten, tot hun absolut verderf, by veronagtsaminge van de lands-neeringe en inwendige Manufacturen. Er werd dan ook een edict uitgevaardigd dat het aantal 'Kroegen, Keeten en Genever-Huysen' aan banden moest leggen.
Eerst en vooral moesten de baljuws van alle dorpen in het graafschap een lijst opstellen van alle herbergen in hun dorp, met daarin een onderscheid tussen gewone herbergen, herbergen waar overnacht kon worden en de zogenaamde brandewijnhuizen, kleine kroegen waar vooral jenever geschonken werd. De bedoeling was om dan later tot sluiting van het teveel aan etablissementen te kunnen overgaan. Er werd een avondklok opgelegd: in de winter moest de herberg om 20 uur gesloten worden, 's zomers om 21 uur. Er werd een verbod op herbergbezoek op zon- en feestdagen opgelegd. Ouders werden aangemaand hun minderjarige kinderen uit de herberg te houden. Het prijsschieten in herbergen verboden, behalve voor schuttersgilden. Het aantal kermissen per dorp werd ten slotte beperkt tot twee per jaar.
Door het uitvaardigen van het edict van 21/7/1779 was de strijd tegen de herberg nog niet gestreden. De Gentse schepenen in bleven de regionale en centrale overheden petitioneren om meer maatregelen te nemen. Herbergen leidden 'au détriment et à la ruine de nos manufactures et métiers et même à la perte des mœurs.' Het menselijke geslacht werd verzwakt, de schepenen vreesden zelfs dat als er geen oplossing gevonden werd, de ambachten en fabrieken geen werkkrachten meer zouden vinden. De hele sociale orde stond op het spel.
Bepaalde historici waren het er niet mee oneens. Arthur Cosemans bekritiseerde in 1956 het gebrek aan inzet van de overheden bij bestrijding van drankmisbruik en alcoholisme. Bepaalde schrijvers noemden het drankgebruik in de achttiende eeuw 'de plaag der dorpen'. Recentere historici zijn milder in hun oordeel. Ze benadrukken dat herbergen belangrijke plaatsen van sociale interactie, communicatie en sociale controle waren. Veeleer dan de sociale orde te verstoren, zorgden herbergen voor sociale bindingen. De herberg werkte niet verwoestend maar integrerend. Ik wil hierbij betogen dat de integrerende en verwoestende functies van de herberg wezenlijk met elkaar verbonden waren. Dat doe ik met een analyse van de Gentse herbergen in de achttiende eeuw. Wordt vervolgd...
(Naar info van E. De Keyser, E. Hofman en KU Leuven)