Biljart

BILJART

Vanaf de 15e eeuw werd biljart binnen op een tafel gespeeld. Het spel verschilde echter van de moderne variant: sommige tafels waren van steen en hadden maar één gat in het midden.

Andere hadden geen gaten, maar wel obstakels. Een keu leek op een golfclub en de ballen werden ermee geduwd in plaats van gestoten.

Biljart was een spel voor de elite

Het spel was populair aan het Franse hof, en de eerst bekende biljarttafels staan op een lijst van de bezittingen van koning Lodewijk XI.

In de loop der tijd gingen ook gewone mensen biljarten en ontstonden er allerlei varianten, waaronder pool en snooker.

Aanvankelijk werd het spel dan ook buiten gespeeld, maar na 1550 vindt het in Engeland, Frankrijk en Italië ook zijn weg binnenshuis. Het wordt dan beoefend op tafels met opstaande banden. Op de tafel treffen we in die periode nog steeds de poortjes en de koning aan.

Succes heeft vele vaders. Over de oorsprong van het biljarten is dan ook een heuse verbale Engels-Franse oorlog uitgevochten. In beide landen werd geclaimd dat daar de wieg stond van de sport. Uit de term 'billard' leiden de Engelsen af, dat het een Engelse vinding is. De bedenker Bill Kew zou voor het eerst de bal met zijn 'yard' (ofwel ellestok) op de tafel hebben gespeeld.

De Fransen stellen daarentegen dat 'billard' een samenvoeging is van de Franse woorden 'bille' (bal) en 'art' (kunst) en dus 'de kunst van het balspel' betekent. Vermoedelijk is deze betekenis de juiste. De Engelsen hoeven echter nog niet de rechten op de uitvinding te laten schieten, omdat in die dagen de gegoede standen overal in Europa nou eenmaal Frans spraken. Biljarten kon destijds NOG met recht een elitesport worden genoemd, alleen beoefend door de hogere klassen van de maatschappij en dan ook bijgenaamd 'het spel der koningen'.

Nog vóór 1700 evolueerde het biljarten tot het spel met de zes zakken in de tafel, zoals tegenwoordig bij pool en snooker het geval is. Rond die tijd heeft ook de rechte keu zijn intrede gedaan ten koste van het gekromde stootwapen van weleer. Het dikke uiteinde van de hedendaagse biljartkeu verraadt nog wel de sporen van de oorspronkelijke speelstok. Nog vóór de Franse Revolutie wordt het spel met twee witte en één rode bal gespeeld, en wordt de keu omgekeerd voor het stoten. 

MODERNE VOLKSSPORT

De Franse Revolutie blijkt zowel politieke als sportieve gevolgen te hebben. Vele koninklijke lieden komen aan hun eind en dat kost ook het biljarten als elitair tijdverdrijf de kop. Gewone stervelingen nemen het spel over en het biljarten als volkssport neemt een hoge vlucht tussen 1827 – wanneer Mengaud de pomerans uitvindt - en 1860, als wordt overgeschakeld op het carambole-spel. Hoewel die evolutie van de sport nog niet zo lang geleden is, woedt er nog steeds een strijd over wie de verfijningen in het spel mag claimen. Zo betwisten meerdere personen het vaderschap van de 'série américaine'. Genoemd worden in dit verband de Amerikanen Sexton en Schaeffer, de Fransman Berger en de Canadese broers Dion.

Als het niveau stijgt en het vrije spel te gemakkelijk wordt, doet omstreeks 1880 het kaderspel zijn intrede wanneer de Fransman Edmond Graveleuse een 12 à 15 cm-driestootskader presenteert. Al spoedig, in 1883, betwisten profspelers een wereldkampioenschap in 21 cm-driestootskader. Nog vóór er een internationale organisatie bestond, werden reeds kader 45/2-wereldkampioenschappen georganiseerd in 1902 en 1903.

Daarmee is het moderne biljartspel geboren.